Ik ging in 1949 als vijfjarig meisje voor het eerst naar de kleuterschool, toen nog bewaarschool genoemd. Deze school was ondergebracht in aantal lokalen van de Mariaschool, en werd geleid door nonnetjes. Het waren grote klassen, zo tussen de 40 en 50 kinderen per klas. Ik had al van mijn oudere broer en zusje gehoord dat zuster Mathea een kreng was, daar moest je niet bij terecht komen. Zij hadden allebei bij zuster Lutgardus gezeten, en meestal kwamen de kinderen uit één gezin bij dezelfde juf of zuster, dus dat zat wel goed dacht ik. Maar ik werd ingedeeld bij een juffrouw (ik weet haar naam niet meer), die nog niet volledig bevoegd was. Eén dag in de week moest ze nog naar school en dan werden wij verdeeld over de andere, toch al grote klassen. En ik kwam bij zuster Mathea.
Er was op de kleuterschool gebleken dat ik niet zo goed kon zien, dus naar de oogarts en een brilletje. Een ziekenfondsbrilletje werd dat genoemd. Vreeeselijk.
De dag dat we weer naar zuter Mathea moesten wilde ik ook naar binnen, de klas in. Maar ze hield me tegen. “Dit vreemde meisje hoort hier niet”. Ze plukte me uit de rij en zette me bruusk tegen de w.c-deur in de gang. De rest mocht wel naar binnen. Huilen natuurlijk, maar wat ik ook zei, ik moest daar blijven staan. Gelukkig probeerden andere kinderen haar ook te overtuigen en toen mocht ik opeens wél naar binnen. Maar toen had ze het al voor goed verbruid bij me.
Verhaal verteld op: 01-09-2005