"Als er wel eens wat was, werd het uitgepraat en dan gingen we weer door. En omdat we daar zo zalig leefden was het de Acht Zaligheden. Mijn vader had een tuin achter die huizen. Daar achter werden ook paarden gestald. Je had in die tijd veel paardenvolk, alles ging met paard en wagen. Eerst woonden wij in een ander huis aan de Tolweg. Na de oorlog viel de gevel uit dat huis en door een ruil kwamen we in de Acht Zaligheden terecht. Zo bleef mijn vader toch bij zijn tuin.
Die huisjes waren gebouwd met Haarlemse moppen. Die kwamen van de oranjerie van kasteel Assumburg. Ze zullen in die tijd zo’n 75 à 100 jaar oud geweest zijn. En dat was te merken: In de schuurtjes waren al stenen uit de muur gevallen, je keek zo het weiland in. De eigenaar van de huisjes was Krijn Rijke, de slager. Hij verkocht ook levensmiddelen en we kochten er onze ‘hutten’ (klompen). Douches had je natuurlijk niet, dat was ’s zaterdag in de teil, eerst de meisjes en dan de jongens. De wc was in een hok buiten, een plank met een gat erin, alles liep naar achteren in de gierput.
Wij hadden twee bedsteden in het huis daar sliepen mijn ouders en mijn zuster Ali in. De jongens sliepen op zolder. Mijn moeder had maar 5 kinderen maar sommige gezinnen hadden er wel 8 of 10 en die sliepen allemaal op zolder, ‘op de lange regel’ . Het dak was verder niet afgetimmerd. ’s Winters sneeuwde het tussen de kieren naar binnen . Het ijs lag bovenop onze dekens, maar zelf lagen we er lekker warm onder. Ja, het was een arme tijd, maar wel een gelukkige tijd."
Verhaal verteld op: 24-10-2005